Over mij

Ik ben Hilde de Jong. Ik ben 20 jaar en ik volg de opleiding SPW3 en zit inmiddels in het 2e leerjaar. Ik zal mijn ervaringen tijdens de opleiding en mijn mijn mening met jullie delen op deze weblog.

vrijdag 16 januari 2009

‘Bij ons heeft ieder kind recht op kinderopvang’

Als het over kinderopvang gaat, dan wordt het Deense model meer dan eens als voorbeeld naar voor geschoven. Waarin verschilt die Deense kinderopvang nu precies van de Vlaamse of de Nederlandse? Wat kunnen wij van de Denen leren, of zij van ons? Een gesprek met de chef Kinderopvang in het Deense Frederikssund.

Paw Holze Nielsen is chef Kinderopvang in Frederikssund, een gemeente met 45.000 inwoners in de buurt van de Deense hoofdstad Kopenhagen. In Frederikssund worden iedere dag 2.000 kinderen opgevangen in 46 gemeentelijke kinderopvangcentra. Ongeveer 500 kinderen brengen er de dag door in een opvanggezin. De kinderopvang bij opvangouders is in Denemarken, net als in Vlaanderen en Nederland, sterk uitgebouwd.

Noodzakelijk kwaad
De grootste verschillen tussen de Vlaamse, de Nederlandse en de Deense kinderopvang vloeien voort uit de manier waarop de maatschappij naar kinderopvang kijkt, en wat die er precies van verwacht. In Nederland en Vlaanderen wordt kinderopvang wel eens gezien als een noodzakelijk kwaad, iets waar ouders nu eenmaal behoefte aan hebben bij de combinatie arbeid-gezin. Dat is ook historisch zo gegroeid: de kinderopvang werd zowel in Vlaanderen als in Nederland gecreëerd om vrouwen de kans te geven om te werken. Dat is niet zo in Denemarken, volgens Paw Holze Nielsen: ‘In Denemarken wordt kinderopvang niet gezien als een recht van ouders, wel als een basisrecht van ieder kind. De overheid zorgt dan ook voor een opvangplaats voor ieder kind dat wordt geboren. Kinderopvang is bij ons altijd een doel op zich geweest, niet enkel een middel om meer vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen. Het welzijn en de ontwikkeling van het kind stonden altijd centraal. Die nadruk op de pedagogische kwaliteit heeft ervoor gezorgd dat de Deense kinderopvang een groot vertrouwen geniet.’

Dat vertrouwen uit zich in de cijfers. In Denemarken gaat 83% van de kinderen vanaf 1 jaar naar de kinderopvang, tegenover 34% in Vlaanderen en 29% in Nederland. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de arbeidsparticipatie van vrouwen in Denemarken veel hoger ligt dan bij ons. Zo’n 76,5 procent van de Deense moeders met kinderen jonger dan drie, heeft een baan. In Vlaanderen is dat niet eens de helft (49,5%). Nederland scoort iets beter met 59,5%. Daar staat wel tegenover dat 60% van de werkende vrouwen in Nederland deeltijds werkt. In Vlaanderen is dat 35%, in Denemarken slechts 25%.

Tot voor kort gingen Deense kinderen jonger dan 1 jaar weer minder frequent naar de opvang, omdat er een systeem bestond waardoor ouders konden genieten van een volledig jaar betaald ouderschapsverlof. Maar ook het Deense kinderopvangmodel is niet immuun voor de economische ontwikkelingen. ‘Nu er grote nood is aan meer mensen op de arbeidsmarkt, staat dat lange ouderschapsverlof op de helling en zien we een tendens naar kinderopvang op jongere leeftijd’, aldus Paw Holze Nielsen. ‘Van de 0- tot 1-jarigen gaat nu 70% naar de opvang.’

Drempels en rechten
In Denemarken is er een opvangplaats gereserveerd voor ieder kind dat geboren wordt. Maar dat wil nog niet zeggen dat alle kinderen de weg naar de opvang vinden. Net als in Nederland en Vlaanderen zijn ook in Denemarken allochtonen en kansarmen ondervertegenwoordigd in de formele kinderopvang, geeft Paw Holze Nielsen toe. ‘Wij doen ons uiterste best om alle mogelijke drempels voor die groepen weg te nemen, ondermeer de financiële. Ouders betalen in Denemarken 25% van de totale kosten voor de opvang, maar kortingen zijn mogelijk op basis van het inkomen. Voor de laagste inkomens is de opvang zelfs volledig gratis. Verder stimuleren wij allochtone gezinnen om hun kinderen naar de opvang te brengen, omdat we het belangrijk vinden dat zij al op jonge leeftijd Deens leren.’

Volgens pedagoog Dr. Michel Vandenbroeck van de Gentse Universiteit scoort de Vlaamse kinderopvang op het vlak van toegankelijkheid voor kansengroepen lang niet slecht. ‘Onze sterkte is de dubbele solidariteit: tussen ouders én tussen voorzieningen onderling. Ouders betalen in de gesubsidieerde opvang een bijdrage afhankelijk van hun inkomen. Daarnaast krijgen de voorzieningen met veel ‘arme’ ouders extra middelen. Een systeem waar we best trots op mogen zijn.’ Verder zijn er ook de kleinschalige lokale kinderopvangprojecten in Vlaanderen, die hebben aangetoond dat de drempels die bepaalde bevolkingsgroepen ervaren, wel degelijk kunnen worden verlaagd.

In Nederland is de toegankelijkheid geregeld door het zogenaamde doelgroepenbeleid. Ouders uit minder begoede doelgroepen kunnen van de lokale overheid extra subsidie krijgen voor opvang. Een ouder die werkloos wordt, behoudt de rest van het jaar recht op kinderopvangtoeslag. Als een van de ouders een traject volgt gericht op arbeidsdeelname of inburgering en de andere ouder werkt of volgt een vergelijkbaar traject, hebben zij ook recht op kinderopvangtoeslag.

Maar de grote zwakte van de Vlaamse én de Nederlandse kinderopvang blijft het nijpend tekort aan opvangplaatsen. ‘Als de plaatsen schaars zijn, worden die bijna altijd ingevuld door degenen die het beste geïnformeerd zijn en zich dus als eerste inschrijven. De zwakste groepen vallen dan makkelijk uit de boot,’ aldus Vandenbroeck.

Flexibele opvang
Op het gebied van flexibele kinderopvang zijn de Denen nog niet erg ver. Paw Holze Nielsen is er duidelijk geen voorstander van: ‘De tendens naar meer flexibele opvang, die er ook bij ons is, maakt mij eerlijk gezegd wat nerveus. Ik begrijp dat die nood er is bij ouders, en dat we daarin meemoeten, ook in Denemarken. In heel wat grote steden zijn er al centra die avondopvang bieden. Maar onze focus ligt altijd bij het kind, en wij vinden dat kinderen een minimum aantal uren per dag bij hun gezin moeten doorbrengen. Al besef ik ook dat er nu vaak wordt gepuzzeld met babysits, grootouders enzovoort. En dat is ook niet altijd ideaal voor de kinderen.’ Vandenbroeck begrijpt de bezorgdheid van Paw Holze Nielsen maar benadrukt dat studies aantonen dat flexibele opvang niet leidt tot méér uren in de opvang.

Opleidingsverschillen
Een ander verschil is het opleidingsniveau van de begeleiders, dat in Denemarken veel hoger ligt dan in Vlaanderen en Nederland: 60 à 70 procent van het personeel in de Deense kinderopvang bezit een bachelor-diploma (hogere beroepsopleiding). Deense begeleiders in spe krijgen een brede opleiding die drieënhalf jaar duurt. Met het diploma kunnen ze werken met kinderen van alle leeftijden, al specialiseert iedere student zich wel in één bepaalde leeftijdsgroep.
bron:www.kiddo.net

Geen opmerkingen: